De nieuwsbrief van onze Stichting is weer verschenen. U kunt hem via onderstaande link lezen.
De stichting Monument en Landschap in de Gemeente Berg en Dal heeft ten doel het bevorderen van het behoud en de versterking van cultuurhistorische, landschappelijke en karakteristieke waarden in het gebied van de Gemeente Berg en Dal en de aangrenzende gemeentes.
Om dit doel te bereiken zijn er verschillende soorten activiteiten : het mee-organiseren van de jaarlijkse open monumentendag, de toekenning en uitreiking van de erfgoedprijs, het aanbieden van wandelroutes langs monumentale plaatsen, en daarnaast het bewaken van de monumentale en landschappelijke waarden bij nieuwbouw of verbouw, of bij verandering van het gebruik van terreinen in een kenmerkende landelijke omgeving.
Naast onze website met actuele onderwerpen, geeft de Stichting ook viermaal per jaar een digitale Nieuwsbrief uit.
In het bestuur van de Stichting Monument en Landschap zijn enkele vacatures. Wij zoeken naar inwoners van de gemeente Berg en Dal, met enige voorkeur uit de kernen Millingen, Ooij en Groesbeek. Kennis van de cultuurhistorie en visie daarop zijn gewenst. Daarnaast zoeken we iemand met een juridische achtergrond. Het bestuur vergadert ca 8 maal per jaar; tussentijds is er intensief overleg per mail.
U kunt uw belangstelling melden aan: secretaris@monumentenlandschap.nl
Donderdag 17 september verzorgt Anneke Nolet een lezing naar aanleiding van haar boek “Vrouwen en verzet in het Rijk van Nijmegen 1940-1945 in antiquariaat Supplement te Beek Ubbergen. Bij dezen nodigen wij u hiervoor van harte uit.
Na de oorlog is over verzetsmannen het nodige geschreven, maar over verzetsvrouwen nauwelijks – op enkele heldhaftige vrouwen na aan wie een biografie is gewijd. Deden vrouwen niet aan verzet of waren ze onzichtbaar? Werd hun werk niet op waarde geschat of…? Vrouwen en verzet. In het Rijk van Nijmegen 1940-1945 voorziet in deze lacune. Uit onderzoek blijkt dat vrouwen in Nijmegen en omgeving wel degelijk van meet af aan betrokken waren bij verzetsactiviteiten, dat ze zich gedurende de oorlog inspanden voor bijna alle soorten verzetswerk en zelfs deel uitmaakten van de plaatselijke verzetstop. Uiteengezet wordt waarom deze structurele bijdrage van vrouwen aan het verzet zo onbekend is. Zeven biografieën over verzetsvrouwen uit Nijmegen en omgeving vormen de opmaat voor de beschrijving van ruim 125 bij het Nijmeegse verzet betrokken vrouwen. 75 jaar na de bevrijding krijgen ze erkenning. Het werd tijd.
Anneke Nolet zal haar lezing tweemaal houden, eenmaal om 19.30 uur en nog een keer om 21.00 uur. Om een en ander veilig te kunnen organiseren vragen we u zich aan te melden voor de lezing. Dat kan via email info@supplementboek.nl of via de winkel.
plaats: antiquariaat Supplement, Van Randwijckweg 2 te Beek Ubbergen
datum: donderdag 17 september
tijd: 19.30 en 21.00 uur
info: www.supplementboek.nl en/of info@supplementboek.nl
Ineke Huilmand-Jansen uit Beek kreeg vrijdag 3 juli als Lid in de Orde van Oranje Nassau de koninklijke versierselen opgespeld door haar dochter. Sinds 24 april wist ze al dat het de Koning behaagd had haar te onderscheiden, maar de coronacrisis was het nog niet tot uitreiking van het lintje gekomen.
Huilmand-Jansen is sinds 1971 vrijwilliger bij de EHBO-vereniging in Beek. Voor deze vereniging is ze niet alleen EHBO’er, maar ook secretaris, collectant en hulp bij de pleisteractie van de kerk. “Zelfs heeft u bij uw woning een EHBO-post, en dat is best uitzonderlijk vandaag de dag”, memoreerde burgemeester Mark Slinkman van de gemeente Berg en Dal.
Daarnaast was Huilmand ook 20 jaar lid van het kerkbestuur in Beek. Ze was ook lector en collectant. Ze heeft zich bijzonder sterk gemaakt voor de restauratie van het Lindsenorgel. Ze was de voorzitter van de stichting Red de monumentale Sint-Bartholomaeuskerk. “Eind 2015 was de kerk nog niet aan de eredienst onttrokken”, vervolgde de burgemeester. “Helaas is dat nu anders, maar daar hebben we het nu niet over. Maar we denken er allebei hetzelfde over. Je was onmisbaar als terriër in het kerkbestuur.”
Huilmand was verder bestuurslid en coördinator bewegen bij de reumavereniging. Ook is ze sinds 2013 vrijwilligster bij het Repair Café Beek. Memorabel is ook dat zij jarenlang optrad als begeleider van een echtpaar dat als bootvluchteling uit Vietnam naar Nederland kwam. Voor Stichting Monument en Landschap bleek ze van veel waarde tijdens de organisatie van Open Monumentendag in De Refter, toen ze desgevraagd het oude uniform van Notre Dame des Anges passend had gemaakt.
Behalve Ineke Huilmand kregen deze vrijdag in de tuin van hotel-restaurant De Wolfsberg nog vijf personen het lintje dat hoorde bij de benoeming Lid in de Orde van Oranje Nassau. Het waren Anke de Coole-Feenstra uit Groesbeek, Nico Berenbroek uit Groesbeek, Henk Derksen uit Berg en Dal, Bart Lelie uit Millingen aan de Rijn, en pater Willem Spann uit Tilburg. De burgemeester liet -om voldoende afstand te kunnen houden- het opspelden van de lintjes steeds over aan familieleden van de gedecoreerden.
Tekst en foto’s: Henk Verhagen.
Duizend stappen in Beek zijn ze van elkaar verwijderd, de Bleekster en de Wasvrouw -liefkozender: Het Wasvrouwtje. Vereeuwigd in brons verbeelden de beelden de tijd dat in het dorp veel bedrijven hun brood verdienden met het wassen van kleding en andere stoffen. Vader van beide objecten is Jan Schoenmakers (1923), kunstenaar uit Beek.
Waar de polder bij Beek op tijden te maken had en heeft met het wassende water van de Waal, heeft het hogerop gelegen dorp zelf van doen met het stromende water dat zijn oorsprong vindt in de stuwwal. De bewoners en bedrijven hebben in de loop der tijd altijd gebruikgemaakt van deze kracht van het water. En nog, met het project Water Werkt.
Tien bronnen storten hun water over de omgeving uit, beschrijft F. Hoogeveen in zijn rapportage ‘Beekherstel Beek Ubbergen‘ in 2010. Het zijn het Heiligbronnetje, de Beekstroom, de Hondsbeek, de Oorsprong, Kalorama, de Elzenbeek, de Wasserij, de Elandsbeek, Wijlerberg-kwelmuur en de Filosofenbeek. Grootleveranciers van water zijn met name de Filosofenbeek met 11 kubieke meter per uur, en koploper de Elzenbeek die met bijna 22 kuub per uur in 113 uur -binnen vijf dagen- een twee meter diep Olympisch wedstrijdbad van 50 bij 25 meter compleet kan vullen.
Geen wonder dat wasserijen zich dankzij het heldere bronwater in vroeger jaren prima thuis voelden in Beek, met name aan de Waterstraat. Veel mensen hadden er een inkomen aan. Het wasgoed kwam voornamelijk uit Nijmegen. Rond de Middeleeuwen brachten welvarende burgers hun wasgoed namelijk naar washuizen. Beek is van de 19de tot ver in de 20ste eeuw een dorp van wasserijen geweest voor de rijke burgerij van Nijmegen. Hiervan getuigen nog de witte wasboerderijtjes en enkele spoelputten.
Veel vrouwen wasten, weet Museum Vekemans in Boxtel dat in wassen en strijken is gespecialiseerd, één keer per maand drie dagen achter elkaar. “Dit zware werk gebeurde allemaal met de hand.” Het was dan ook een van de meest arbeidsintensieve huishoudelijke taken, dat wassen. Wasvrouwen wasten linnengoed met zeep aan de rand van een beek of rivier, of in een fontein of wasplaats. Ze wreven het doek op stenen of houten planken en voegden zo nodig zand toe om vlekken en aangekoekt vuil te verwijderen. Daarna zouden ze het draaien, voordat ze er met een houten klopper op sloegen, om zoveel mogelijk water te verwijderen.
Maandag wasdag, ode aan de wasvrouw
Zij stopt de vuile week in ‘t sop
schrobt de hemden zonder mouwen
spoelt de streken van de dagen
met groene zeep, rode knokkels
wringt ze leed uit kussenslopen
zakdoeken huilen op haar schouder
liefs laat ze van lakens bleken
De dagen hangen aan hun eindjes
gisteren wappert aan knijpers in de wind
dapper wast de wasvrouw alles wat was
al weet ze: morgen weer van voren af aan
Wat later op haar wasboord belandt
ziet ze dan wel, duwt nog een etmaal door
de mangel, ook die plooit zich naar haar hand
ze strijkt de kreukels glad, legt de dagen
op een schone stapel in de kast
(Gedicht van Matje Meijers uit Boxtel)
De VVV Beek-Ubbergen die in 1982 zeventig jaar bestond, heeft in 1984 een bijzonder cadeau aangeboden aan de Beekse gemeenschap: Het Wasvrouwtje aan de Rijksstraatweg, pal tegenover het vroegere gemeentehuis. Ze zit op haar knieën aan het water, en wast. Het bronzen beeld is ontworpen door de uit Beek afkomstige Jan Schoenmakers. Hij was het derde kind van onderwijzersechtpaar Anton Schoenmakers en Henrica Gaikhorst.
Jan was artistiek begaafd en heeft dat altijd laten zien door eigen werk als schilder en beeldhouwer. Aan de Rijksstraatweg had hij een atelier; later huurde hij een deel van een oude villa op de Hanenberg. Hij maakte muurschilderingen voor de plaatselijke horecabedrijven, maar ook van scholen en bedrijven in de omgeving kreeg hij opdrachten. Vaak werkte hij voor zijn plastieken met betonijzer. Het meeste werk bestond echter uit schilderijen van landschappen uit de streek, die werden afgenomen door kunsthandel Teunissen-Donders in Nijmegen.
Het Wasvrouwtje zit met het gezicht naar de straat, het wasgoed in haar hand. De vijver waarin ze zich spiegelt en de was doet, wordt gevuld met water van bron De Oorsprong dat uit de stuwwal is afgeleid en door een groen uitgeslagen houten waterrad wordt verplaatst. Het ontwerp van dit watermolenrad is ontleend aan een pentekening van rond 1820, gemaakt door Daniël Kerkhoff. Peter Arts is de maker van het huidige waterrad dat onlosmakelijk is verbonden met de bezigheden van Het Wasvrouwtje.
De watermolen zelf werd gebouwd in 1669 om koren te malen maar stond er rond 1900 al niet meer. In het molenaarshuis werd later logement Westerbeek ingericht. Halverwege de negentiende eeuw is op deze plek hotel De Oorsprong verrezen. Daar konden gasten terecht tot 1967, toen is dit markante gebouw afgebroken. Het romantische beeld dat nu in het Beekse parkje te zien is, maskeert nogal de zware inspanningen die wasvrouwen zich destijds moesten getroosten tegen weinig loon.
Het duurde tot 1999 voordat De Wasvrouw ‘gezelschap’ kreeg van een collega: De Bleekster die 350 meter verderop is neergezet. Ook dit beeld is ontworpen en gemaakt door Jan Schoenmakers; het staat op de hoek van de Nieuwe Holleweg en de Rijksstraatweg, tegenover hotel-café-restaurant ’t Spijker. Deze bronzen vrouw heeft een volle wasmand in de hand en is onderweg naar de bleekvelden.
Vroeger hadden mensen namelijk geen wasmiddel dat ‘witter dan wit’ waste. Daardoor verdwenen niet alle vlekken met alleen water en zeep. Daarom bleekten de mensen hun wasgoed. Al voor de Middeleeuwen bestonden er speciale blekerijen voor ‘natuurbleek’. Wasgoed werd op grasvelden rond de blekerij uitgespreid. Arbeiders hielden het wasgoed vochtig.
Het wasgoed bleekte automatisch door inwerking van de zuurstof die vrijkomt uit de ozon in de lucht tussen het wasgoed en het gras. Door de overmaat aan zuurstof verbrandde het restvuil dat nog aanwezig was in het wasgoed. Vanaf 1850 gebruikten mensen blauwsel, beter bekend als het ‘zakje blauw’. Door het blauwsel lijkt witte kleding witter. Het is namelijk optisch wit dat reflecteert met het daglicht. Tegenwoordig zit bleekmiddel en optisch wit in het waspoeder verwerkt.
Het water van de spuitende fontein achter De Bleekster komt uit de Elsbeek. Deze beek zorgde samen met de Oorsprong voor de aandrijving van de al eerder genoemde watermolen en kwam samen in de Waterstraat, waar verschillende wasserijen gevestigd waren.
Tekst en foto’s: Henk Verhagen
Zeven projecten in Berg en Dal, ingediend door deelnemers aan het Erfgoedberaad, kunnen een gemeentelijke subsidie van 18.050 euro tegemoetzien. Dat hebben burgemeester en wethouders van Berg en Dal besloten. In tegenstelling tot vorige jaren heeft Stichting Monument en Landschap geen nieuw project aangemeld en houdt de handen vrij voor lopende projecten.
Sinds 2015 beschikt de gemeente structureel over een potje van 25.000 euro waarmee ze ontwikkelingen op het gebied van erfgoed kan ondersteunen.
Het grootste deel van de koek krijgt Werkgroep Heemkunde Heilig Landstichting: 5000 euro. Dat is ongeveer een derde van wat ze had gevraagd. De werkgroep gebruikt dit geld voor het inventariseren van de cultuurhistorische waarden in het (bos-)gebied ten westen van Groesbeek.
Verder krijgt de werkgroep een bedrag van 3500 euro voor een boek over en herdenkingspaneel voor de oorlogsslachtoffers die op de begraafplaatsen van de Heilig Landstichting liggen.
De Vereniging Behoud Dorpsgezichten ontvangt de gevraagde 3600 euro voor een informatiepaneel over de Tweede Wereldoorlog in Breedeweg. Het gaat om een uitbreiding van de ‘Route langs Historische Panelen’. De vereniging vraagt en krijgt ook 1000 euro om een restauratieplan op te stellen voor de historische blaasbalg uit Smederij Kerkhoff in Breedeweg.
Het boek ‘Het ziet hier zwart van de witte lakens, oorlogsdagboeken uit Kekerdom’ is met 2950 euro gehonoreerd. Het project van Stichting Vitaal Kekerdom sluit volgens het college ‘goed aan bij de herdenkingsactiviteiten rond de Tweede Wereldoorlog’. De totale kosten bedragen 8200 euro, waarvan een deel uit de boekopbrengst wordt gehaald.
Twee andere projecten zijn ieder bedeeld met 1000 euro. Stichting Millings Jaarboek krijgt het geld voor het digitaliseren en vertonen van de oorlogsfilm ‘Bastogne’, die gaat over het Ardennenoffensief. Verder ontvangt Heemkundekring Groesbeek 1000 euro voor vernieuwing van haar website. Ze had ook subsidie gevraagd voor apparatuur die daarvoor nodig is, maar zoiets valt buiten de regeling en is daarom niet gehonoreerd.
Met de Romeinse altaarsteen in Millingen aan de Rijn heeft een toegewijde moeder haar dochter Rufia Materna de laatste eer willen bewijzen. Dat deze Rufia een priesteres of godin was zoals altijd is aangenomen aan de hand van de Latijnse inscriptie, kan geen stand houden. Dat althans is de conclusie van Emily Hemelrijk, hoogleraar Oude Geschiedenis aan de Universiteit van Amsterdam.
De oorspronkelijke altaarsteen die in het Rijksmuseum van Oudheden in Leiden te zien is, dateert vermoedelijk ergens uit de eerste drie eeuwen van onze jaartelling. Niet zeker is of de steen aanvankelijk in Millingen gemaakt is, of in de buurt ervan. Wel bekend is dat de grote steen in de zeventiende eeuw is gevonden en op een gegeven moment is ingemetseld in de Antonius van Paduakerk. Daar heeft de steen tot 1837 onder een zijaltaar gezeten maar is toen vanwege geldnood in de parochie verkocht aan het Rijksmuseum.
Het was in 2008 dat lokale aannemersbedrijf Spann-Eerden ervoor zorgde dat Millingen zijn Romeinse altaarsteen terugkreeg, zij het in de vorm van een replica. De firma deed de 350 kilogram zware steen bij haar gouden jubileum cadeau aan de toenmalige gemeente Millingen. En het was ook Spann-Eerden die in 2019 de steen op een sokkel aan de Heerbaan zette, voor Kulturhus Den Ienloop waar hij nog steeds te bewonderen is.
De inscriptie op de altaarsteen luidt:
DEAE DOMINAE RVFIAE
mATERNAE ARAM ET
lVCVM CONSACRAVIT
MVCRONIA MARCIA
VBI OMNIBVS ANNIS SACRVM
INSTITVIT XVI Kalendas AVGustas
ET NATALI MATERNAE Filiae SVAE
… Nonas OCTOBres ET PARENTALI
X Kalendas MARTIAS RVFIS SIMILi
PATRI ET SIMILI Filio ET
MATERNAE Filiae
In vertaling:
Aan de godin vrouwe Rufia Materna heeft Mucronia Marcia een altaar en een heilig woud gewijd. Daar heeft zij alle jaren een offer ingesteld op 17 juli, op de verjaardag van Materna, haar dochter, …. oktober en tijdens de Parentalia op 20 februari voor Rufius Similis, de vader, Rufius Similis, de zoon, en Rufia Materna, de dochter.
Rufia Materna was de dochter van Mucronia Marcia en Rufius Similis, en de zus van Rufius Similis jr. De titel ‘godin vrouwe’ was steeds gekoppeld aan Rufia Materna maar dat is niet terecht, betoogde hoogleraar Emily Hemelrijk vorig jaar tijdens een meiweek die was gewijd aan Romeinse vrouwen. Mucronia Marcia en haar dochter Rufia Materna werden daarbij nadrukkelijk door haar ook aangehaald. Professor Hemelrijk heeft als classica aan de hand van inscripties onderzoek gedaan naar rijkere Romeinse vrouwen in het publieke domein.
Vrouwen in de Romeinse tijd oefenden volgens Hemelrijk alle denkbare beroepen uit, van schoenmaker tot bakker en van musicus tot juwelier. “Alles behalve de echt zware beroepen zoals in de bouw of in het leger. Vrouwen reisden mee met het leger maar in literaire bronnen worden ze niet genoemd. Want ze vochten niet. De Romeinen hadden een veel gevarieerdere maatschappij dan vaak wordt gedacht.”
Door te erven konden vrouwen in de betere krijgen over veel geld beschikken; sommigen zochten daar als weldoensters een goede bestemming voor. Inscripties onthullen volgens de hoogleraar vaak wat vrouwen zoal voor elkaar kregen. Daarbij haalt zij de tekst op de Millingse steen aan. In de special voor de Romeinenweek hield de Amsterdamse classica in mei 2019 een betoog over Rufia Materna en haar moeder. Zij vertaalt de tekst op de altaarsteen anders dan tot dan toe gangbaar was:
Aan (Bona) Dea Domina. (Ter herinnering) aan Rufia Materna heeft Mucronia Marcia een altaar en een heilig woud (lucus) gewijd, waar zij een jaarlijks offer heeft ingesteld op 17 juli en op de verjaardag van haar dochter Materna op 7 oktober en tijdens de Parentalia op 21 februari voor vader en zoon Rufius Similis en voor haar dochter Materna.
Hemelrijk legt uitgebreid uit waarom Rufia geen godin of priesteres is.
“De inscriptie op de steen was opgesteld door Mucronia Marcia, die getrouwd was met Rufius Similis, mogelijk een veteraan uit het Romeinse leger. Het stel had twee kinderen: een zoon die net als zijn vader Rufius Similis heette en een dochter Rufia Materna. We mogen aannemen dat Mucronia Marcia van inheemse oorsprong was. Haar naam doet Romeins aan, maar was dat niet: het lijkt alsof een familienaam en een bijnaam door elkaar zijn gehaald.
Mucronia Marcia moet Romeins burgerrecht hebben gehad en plaatste zich met deze inscriptie in het Latijn in een Romeinse traditie. Maar ze week af van het standaardpatroon en dat maakt interpretatie van de tekst lastig. Over één ding zijn kenners het eens: op het moment dat Mucronia Marcia de tekst opstelde, waren haar man, zoon en dochter gestorven en waarschijnlijk was Rufia Materna als laatste overleden.
Volgens de inscriptie moest jaarlijks voor alle drie een offer worden gebracht. Dat gebeurde op 21 februari, de laatste dag van de Parentalia, het Romeinse feest ter herdenking van overleden familieleden. Ter nagedachtenis van Rufia Materna werd ook steeds op haar verjaardag geofferd. In de Romeinse wereld was zoiets tamelijk gebruikelijk: voor de eeuwigdurende nagedachtenis van de dode(n) stelde een vermogend familielid een kapitaalfonds in. Uit de rente werden op de verjaardag van de gestorvene en tijdens de Parentalia jaarlijks offers bekostigd, vaak met een maaltijd voor de nabestaanden.
We moeten aannemen dat Mucronia Marcia zo’n fonds heeft ingesteld, zodat de offers ook na haar dood door konden gaan. Minder gewoon zijn twee woorden van de inscriptie: Dea Domina. Die werden tot nog toe vertaald als een deel van de aanspreektitel van Rufia Materna: ‘godin en meesteres’. De eerste zin luidde dan: ‘Aan de godin en meesteres (Dea Domina) Rufia Materna heeft Mucronia Marcia een altaar en een heilig woud gewijd’.
Hieruit is geconcludeerd dat Rufia Materna een Germaanse priesteres was, omdat schrijver Tacitus had beweerd dat bijgelovige Germanen priesteressen als godinnen zagen. Die interpretatie is onhoudbaar. In de eerste plaats bedienden Germaanse priesteressen zich niet van Latijnse inscripties. Ten tweede is het veel aannemelijker is dat Mucronia Marcia ter herinnering aan haar gestorven dochter een altaar en heilig woud aan een godheid wijdde. Dat zien we bij meer tempels die door vrouwen werden gesticht.
De meest waarschijnlijke kandidaat voor de geëerde godheid is Bona Dea (letterlijk: Goede Godin). Deze populaire Romeinse godin kon worden aangesproken als Dea Domina, dus dat zou de inscriptie verklaren. Bovendien werden ook elders een altaar en een heilig woud aan haar gewijd. Deze interpretatie maakt de moeder de interessantste figuur uit deze inscriptie. Zij had de middelen en de wens om een altaar en woud te wijden aan Bona Dea en een fonds op te richten voor de eeuwigdurende herinnering aan haar gestorven dochter, en aan haar man en zoon. Door haar dochter centraal te stellen, verbond ze haar symbolisch aan de godin, in een soort postume apotheose.
We mogen aannemen dat de ambiguïteit van de inscriptie, een wijding aan een godheid én een grafinscriptie, opzettelijk was. Er is dus geen enkele reden om Rufia Materna als Germaanse priesteres te zien. Wel zien we een treurende moeder, die al haar familieleden overleefde en haar middelen inzette om hen te vereeuwigen.”
Tekst: Henk Verhagen.
Foto: Fred Tittse.
Op haar rondje langs de parochiebesturen en kerkelijke gemeenten zal de gemeente Berg en Dal voor het opstellen van haar Kerkenvisie ook bij de ‘overbuurvrouw’, bij de Protestante Gemeente in Groesbeek op de koffie gaan. De boodschap daar is dat alles er goed gaat, dat de kerkgangers en hun bestuur middenin de moderne tijd staan en dat ze extravert de verbinding met anderen in Groesbeek aangaan.
De kleine kerkgemeenschap telt zo’n driehonderd leden en is op velerlei fronten actief. Ze is de trotse eigenaar van de ‘Historische Kerk’ aan de Kerkstraat die dateert van 1050 en daarmee beslag legt op de titel ‘oudste gebouw van Groesbeek’. De kerk aan het heldere beekje de Groes-beek is van de kerkelijke gemeente, de toren is – in de tijd van de Bataafse Republiek – in 1798 tot eigendom van de burgergemeente verklaard. De kleine imposante begraafplaats ligt ingeklemd tussen de kerkmuren en de lange hoge beukenhaag aan de Kerkstraat. ‘Nederlandse Oorlogsgraven’ meldt een wit schild aan de spijlenpoort.
In de loop der eeuwen is de kerk van eigenaar veranderd- van katholiek naar protestant- en zijn door onheil en onweer allerlei restauraties en aanpassingen aan het gebouw noodzakelijk gebleken. De laatste uitbreiding is een opvallende en van vrij recente datum.
Vroeger, zegt ouderling Pieter Peereboom, was het protestants centrum gevestigd bij Schoonoord. “Maar we wilden alles concentreren bij de kerk, dus hebben we het gebouw daar verkocht.” Om de overstap mogelijk te maken bedacht de kerkelijke gemeente een plan: er diende een aanbouw aan de kerk te komen want de kerk zelf was te klein. Uit de buurt kwam volgens de ouderling protest: hoe ze het bedacht kregen om tegen zo’n prachtig kerkje een blokkendoos te zetten. Toch is het bouwplan doorgegaan. Op 11 april 2015 werd de aanwinst die luistert naar de naam ‘de Serre’ officieel geopend.
“Het is superfunctioneel”, beschrijft scriba Mirjam Veenstra haar beleving van de Serre. “Het is een aanbouw, die kan er ook weer van af. Het is een functionele toevoeging.” De Protestantse Gemeente is eigenaar van deze serre maar heeft verhuur en gebruik voor niet-kerkelijke activiteiten overgedragen aan de Stichting Historische kerk aan de Groesbeek.
Dubbelgebruik van ruimten is de kracht waarmee de gelovigen met overtuiging de toekomst ingaan. Gemiddeld zijn er maandelijks, schatten Peereboom en Veenstra, twee tot vier activiteiten aan de Kerkstraat. Ze lopen uiteen van privéconcerten tot kooruitvoeringen tot exposities tot recepties. ‘De kerk kan en mag hier meer zijn dan alleen de plaats om op zondag bij elkaar te komen’, zoals het op de site verwoord wordt.
Scriba en ouderling zijn erg te spreken over de vele mogelijkheden die de combinatie kerk-serre extra te bieden heeft. “De kerk heeft een goede akoestiek. Het is geweldig”, aldus Veenstra. Met Peereboom is ze van mening dat ze deze bijzondere mogelijkheden nog beter bij de Groesbeekse gemeenschap moeten aanbevelen. “We dienen het kerkgebouw meer bekendheid te geven. Want dat willen we ten goede laten komen aan de hele gemeente.”
De eigen kerkactiviteiten zijn, dat zal geen verrassing zijn, vooral gelinkt met zingeving. Daarnaast probeert de kerkelijke gemeente in contact te komen met de burgerlijke gemeente. “Via films, eten, een lunch, ontmoetingen. Incidenteel zijn er ook grote dingen, zoals Preek van de Week, Zin in Pop. Dan is het altijd volle bak.” Voor Amnesty International is er eenmaal per maand een schrijfactie, Taalmaatje komt in de Serre bijeen. “Er zijn dan tussen 15 en 40 mensen hier.”
Dan is er nog de zogenoemde Zomeropenstelling, wanneer op gezette tijden publiek genood wordt de kerk te komen bezoeken. Monumentendag, een kunstexpositie. “Die gebruiken we om de drempel te verlagen, de deuren open te zetten en mensen te verwelkomen.”
Vergrijzing is een maatschappelijk vraagstuk waar ook deze kerkgemeenschap mee te maken heeft. Dezelfde taken komen nu al op steeds minder schouders terecht, terwijl nieuwe activiteiten zich aandienen. Scriba Veenstra: “Of ze in de kerk bij ons kunnen trouwen. Ja, dat kan.” Twee tot drie stellen per jaar worden er in de echt verbonden, er zijn zes tot acht uitvaarten. In de modernisering van beleid paste eenzelfde aanpak van het kerkmeubilair. “We kunnen 120 stoelen kwijt. Tien jaar geleden hebben het oude meubilair vervangen; het is open en gemakkelijk te verschuiven. Dat is een goede beslissing geweest toen.” De oude preekstoel is als éminence grise mogen blijven.
Ook krijgt de kerk steeds meer aanvragen voor de begraafplaats, waar onder meer oorlogsgraven en een urnenwand te vinden zijn. “Met zulke vragen willen we meer meedenken”, zegt ouderling Peereboom. “Maar het vergt allemaal wel menskracht. Dat wordt een toenemend probleem. Wij willen de dorpskerk blijven. Proberen bijvoorbeeld mee te denken met de Voedselbank, en met Schuldhulpverlening.”
De Serre is, benadrukken beide gastgevers nogmaals, bewust gebouwd om de gemeenschap in de volle breedte ten dienste te kunnen zijn. “Samen met de katholieke kerk doen we ook gemeenschappelijke diensten. We proberen de verbinding te zoeken. We staan niet als een kluizenaar in de kerk, dat willen we ook uitstralen.”
Op korte termijn is er voor deze geloofsgemeenschap nog geen wolkje aan de lucht. De taken worden zo goed mogelijk verdeeld, dankzij de Serre zijn er mogelijkheden de inkomsten te krijgen. Veenstra en Peereboom: “We kunnen het ook allemaal nog bemensen, dus op dit moment maken we ons nog geen zorgen. Maar voor de middellange termijn moeten we alert zijn. Misschien moeten we over tien, vijftien jaar de bakens wel gaan verzetten.”
Meer informatie: www.pkn-groesbeek.nl
Tekst en foto’s: Henk Verhagen
De Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed heeft een themanieuwsbrief uitgebracht met daarin een verzameling artikelen van degenen in maart zouden spreken op de vanwege het coronavirus geannuleerde bijeenkomst ‘Onderzoek & ontwerp aan een landschap van kerkgebouwen’. Als één van de organisatoren heeft Rijksbouwmeester Alkemade zijn perspectief op het thema uiteengezet in een blog. De tekst luidt als volgt.
“In de week dat ik deze blog schrijf, is het de tijd van de Matthäus Passion, een sterke en levende herinnering aan de rijkheid en schoonheid die een religieuze cultuur in zich kan dragen. Dit jaar krijgt de passie een ander gezicht en zullen de uitvoeringen – die normaal honderdduizenden kerkbezoekers trekken – geen fysiek gedeelde ervaring kunnen zijn. Het coronavirus maakt directe sociale contacten onmogelijk en ook kerkgangers zijn verhinderd bij elkaar te komen sinds het kabinet genoodzaakt was het openbare leven in Nederland stil te leggen. Via livestreams, radio-opnames en uitzendingen op YouTube weten zowel muzikanten als predikanten hun publiek toch te bereiken, maar dat de kerken ook in deze tijd leeg zullen staan, voelt als een gemis.
De terugloop van kerkelijke bezoekers is niet van vandaag of gisteren. Het is een teken van de tijd. Al decennialang is er een afname gaande en deze zal volgens de voorspellingen de komende jaren alleen nog maar verder toenemen. De vergaande individualisering van onze samenleving, in al zijn aspecten, leidt tot leegstand en daarmee verliezen onze kerken met hun prachtige verschijningsvorm en hun belangrijke symbolische betekenis steeds meer hun noodzaak – maar niet hun betekenis. In 1980 schreef Frans Kellendonk ‘als ongelovige een leemte te hebben ontdekt in het hart van de schepping, waar God, als Hij bestaat, mooi in zou passen’. Eenzelfde soort leemte ervaren niet-kerkgangers ook bij het idee dat onze kerkgebouwen uit onze gemeenschappen, en uit onze gemeenschappelijke belevingswereld zouden verdwijnen. Een verarming van ons cultureel erfgoed raakt ons.
Ik ben opgegroeid in de provincie Noord-Brabant, het Katholieke zuiden. Voor mij is een kerk onlosmakelijk verbonden met de identiteit van de dorpen, steden en het dagelijks leven – de kerk in het midden. De architectuur van het kerkgebouw vertegenwoordigt daarmee ook een wereldse cultuur. Ik groeide op tussen een meer dan zes eeuwen oude kerk en een nieuwe kerk gebouwd in 1964 in de stijl van de Bossche school van Dom van der Laan. Voor mij waren de kerken, kloosters en kerkelijke monumenten onontkoombaar en van alle tijden. Later, tijdens mijn studie Bouwkunde, ontdekte ik de rijke oogst aan prachtontwerpen van ook andere hedendaagse architecten, zoals Duintjer en Grandpre Molière. En uiteraard de Pastoor Van Arskerk van Aldo van Eyck in Den Haag. Een geweldig oeuvre aan gebouwen.
Gevaren dreigen voor overbodig geworden gebouwen. Kan het publieke karakter gehandhaafd blijven? Is een status van gemeentelijk- of rijksmonument een bedreiging of juist een kans voor transformatie? De prachtig geslaagde restauratie van de St. Bavo Basiliek te Haarlem, vorig jaar winnaar van de Europese Nostra Award, laat zien dat eerherstel van de kerkelijke functie in combinatie met culturele activiteiten met de inzet van de juiste middelen wel degelijk een optie is.
Aan ons de taak de noodzakelijke transformatie van ons kerkbezit gewetensvol te begeleiden.
Ik voel mij betrokken bij een zorgvuldige omgang met onze kerkgebouwen. Nu een religieuze cultuur uit ons leven verdwijnt en de gebouwen hun oorspronkelijke noodzaak verliezen, neemt de wereldse, financiële logica het over. De wereld op zijn kop. Onze hele bouwcultuur is gebaseerd op het bestaan van een vraag waarop een gebouw het antwoord is. Nu hebben we een hele serie beschikbare gebouwen en moeten we er een nieuwe vraag voor verzinnen. Een omgekeerde wereld maar het ontwerpen van een vraag is evenzeer een creatief proces.
Ik neem daarom graag deel aan het uitstekende initiatief van de RCE door ontwerpkracht in te zetten met ontwerpend onderzoek en inspirerende bijdragen. Ik ben overtuigd dat deze inbreng de kerkenvisie kan verrijken.”
Tekst: Floris Alkemade
Foto: Arenda Oomen