Bijlage 1:

Rufia Materna in Millingen is geen priesteres of godin geweest

Met de Romeinse altaarsteen in Millingen aan de Rijn heeft een toegewijde moeder haar dochter Rufia Materna de laatste eer willen bewijzen. Dat deze Rufia een priesteres of godin was zoals altijd is aangenomen aan de hand van de Latijnse inscriptie, kan geen stand houden. Dat althans is de conclusie van Emily Hemelrijk, hoogleraar Oude Geschiedenis aan de Universiteit van Amsterdam.

De oorspronkelijke altaarsteen die in het Rijksmuseum van Oudheden in Leiden te zien is, dateert vermoedelijk ergens uit de eerste drie eeuwen van onze jaartelling. Niet zeker is of de steen aanvankelijk in Millingen gemaakt is, of in de buurt ervan. Wel bekend is dat de grote steen in de zeventiende eeuw is gevonden en op een gegeven moment is ingemetseld in de Antonius van Paduakerk. Daar heeft de steen tot 1837 onder een zijaltaar gezeten maar is toen vanwege geldnood in de parochie verkocht aan het Rijksmuseum.

Het was in 2008 dat lokale aannemersbedrijf Spann-Eerden ervoor zorgde dat Millingen zijn Romeinse altaarsteen terugkreeg, zij het in de vorm van een replica. De firma deed de 350 kilogram zware steen bij haar gouden jubileum cadeau aan de toenmalige gemeente Millingen. En het was ook Spann-Eerden die in 2019 de steen op een sokkel aan de Heerbaan zette, voor Kulturhus Den Ienloop waar hij nog steeds te bewonderen is.

De inscriptie op de altaarsteen luidt:

DEAE DOMINAE RVFIAE
mATERNAE ARAM ET
lVCVM CONSACRAVIT
MVCRONIA MARCIA
VBI OMNIBVS ANNIS SACRVM
INSTITVIT XVI Kalendas AVGustas
ET NATALI MATERNAE Filiae SVAE
… Nonas OCTOBres ET PARENTALI
X Kalendas MARTIAS RVFIS SIMILi
PATRI ET SIMILI Filio ET
MATERNAE Filiae

In vertaling:

Aan de godin vrouwe Rufia Materna heeft Mucronia Marcia een altaar en een heilig woud gewijd. Daar heeft zij alle jaren een offer ingesteld op 17 juli, op de  verjaardag van Materna, haar dochter, …. oktober en tijdens de Parentalia op 20 februari voor Rufius Similis, de vader, Rufius Similis, de zoon, en Rufia Materna, de dochter.

Rufia Materna was de dochter van Mucronia Marcia en Rufius Similis, en de zus van Rufius Similis jr. De titel ‘godin vrouwe’ was steeds gekoppeld aan Rufia Materna maar dat is niet terecht, betoogde hoogleraar Emily Hemelrijk vorig jaar tijdens een meiweek die was gewijd aan Romeinse vrouwen. Mucronia Marcia en haar dochter Rufia Materna werden daarbij nadrukkelijk door haar ook aangehaald. Professor Hemelrijk heeft als classica aan de hand van inscripties onderzoek gedaan naar rijkere Romeinse vrouwen in het publieke domein.

Vrouwen in de Romeinse tijd oefenden volgens Hemelrijk alle denkbare beroepen uit, van schoenmaker tot bakker en van musicus tot juwelier. “Alles behalve de echt zware beroepen zoals in de bouw of in het leger. Vrouwen reisden mee met het leger maar in literaire bronnen worden ze niet genoemd. Want ze vochten niet. De Romeinen hadden een veel gevarieerdere maatschappij dan vaak wordt gedacht.”

Door te erven konden vrouwen in de betere krijgen over veel geld beschikken; sommigen zochten daar als weldoensters een goede bestemming voor. Inscripties onthullen volgens de hoogleraar vaak wat vrouwen zoal voor elkaar kregen. Daarbij haalt zij de tekst op de Millingse steen aan. In de special voor de  Romeinenweek hield de Amsterdamse classica in mei 2019 een betoog over Rufia Materna en haar moeder. Zij vertaalt de tekst op de altaarsteen anders dan tot dan toe gangbaar was:

Aan (Bona) Dea Domina. (Ter herinnering) aan Rufia Materna heeft Mucronia Marcia een altaar en een heilig woud (lucus) gewijd, waar zij een jaarlijks offer heeft ingesteld op 17 juli en op de verjaardag van haar dochter Materna op 7 oktober en tijdens de Parentalia op 21 februari voor vader en zoon Rufius Similis en voor haar dochter Materna.

Hemelrijk legt uitgebreid uit waarom Rufia geen godin of priesteres is.

“De inscriptie op de steen was opgesteld door Mucronia Marcia, die getrouwd was met Rufius Similis, mogelijk een veteraan uit het Romeinse leger. Het stel had twee kinderen: een zoon die net als zijn vader Rufius Similis heette en een dochter Rufia Materna. We mogen aannemen dat Mucronia Marcia van inheemse oorsprong was. Haar naam doet Romeins aan, maar was dat niet: het lijkt alsof een familienaam en een bijnaam door elkaar zijn gehaald.

Mucronia Marcia moet Romeins burgerrecht hebben gehad en plaatste zich met deze inscriptie in het Latijn in een Romeinse traditie. Maar ze week af van het standaardpatroon en dat maakt interpretatie van de tekst lastig. Over één ding zijn kenners het eens: op het moment dat Mucronia Marcia de tekst opstelde, waren haar man, zoon en dochter gestorven en waarschijnlijk was Rufia Materna als laatste overleden.

Volgens de inscriptie moest jaarlijks voor alle drie een offer worden gebracht. Dat gebeurde op 21 februari, de laatste dag van de Parentalia, het Romeinse feest ter herdenking van overleden familieleden. Ter nagedachtenis van Rufia Materna werd ook steeds op haar verjaardag geofferd. In de Romeinse wereld was zoiets tamelijk gebruikelijk: voor de eeuwigdurende nagedachtenis van de dode(n) stelde een vermogend familielid een kapitaalfonds in. Uit de rente werden op de verjaardag van de gestorvene en tijdens de Parentalia jaarlijks offers bekostigd, vaak met een maaltijd voor de nabestaanden.

We moeten aannemen dat Mucronia Marcia zo’n fonds heeft ingesteld, zodat de offers ook na haar dood door konden gaan. Minder gewoon zijn twee woorden van de inscriptie: Dea Domina. Die werden tot nog toe vertaald als een deel van de aanspreektitel van Rufia Materna: ‘godin en meesteres’. De eerste zin luidde dan: ‘Aan de godin en meesteres (Dea Domina) Rufia Materna heeft Mucronia Marcia een altaar en een heilig woud gewijd’.

Hieruit is geconcludeerd dat Rufia Materna een Germaanse priesteres was, omdat schrijver Tacitus had beweerd dat bijgelovige Germanen priesteressen als godinnen zagen. Die interpretatie is onhoudbaar. In de eerste plaats bedienden Germaanse priesteressen zich niet van Latijnse inscripties. Ten tweede is het veel aannemelijker is dat Mucronia Marcia ter herinnering aan haar gestorven dochter een altaar en heilig woud aan een godheid wijdde. Dat zien we bij meer tempels die door vrouwen werden gesticht.

De meest waarschijnlijke kandidaat voor de geëerde godheid is Bona Dea (letterlijk: Goede Godin). Deze populaire Romeinse godin kon worden aangesproken als Dea Domina, dus dat zou de inscriptie verklaren. Bovendien werden ook elders een altaar en een heilig woud aan haar gewijd. Deze interpretatie maakt de moeder de interessantste figuur uit deze inscriptie. Zij had de middelen en de wens om een altaar en woud te wijden aan Bona Dea en een fonds op te richten voor de eeuwigdurende herinnering aan haar gestorven dochter, en aan haar man en zoon. Door haar dochter centraal te stellen, verbond ze haar symbolisch aan de godin, in een soort postume apotheose.

We mogen aannemen dat de ambiguïteit van de inscriptie, een wijding aan een godheid én een grafinscriptie, opzettelijk was. Er is dus geen enkele reden om Rufia Materna als Germaanse priesteres te zien. Wel zien we een treurende moeder, die al haar familieleden overleefde en haar middelen inzette om hen te vereeuwigen.”

Tekst: Henk Verhagen.

Foto: Fred Tittse.

Deel het op Social Media